LANDVERHUIZERS

Geschreven door Derk Arend Eising uit Kapelle

 

Vlak na de oorlog overwogen mijn ouders weg te gaan uit Eerste Exloërmond, waar ze een goed lopende bakkerij bezaten. Het was duidelijk: mijn oudere broers hadden geen zin in het bakkersleven. Een goed bestaan weliswaar, maar ook een hard leven.

Voor dag en dauw was vader in de weer eerst deeg maken en de oven opstoken met takkenbossen, die in hoge stapels achter het huis stonden. Dan het brood bakken en intussen alles in ge­reedheid brengen voor de volgende dag. s’Middags venten en s’avonds weer vroeg naar bed.

Zo’n leven leek mijn broers niets en omdat zij er van hun kant voor de bakkerij geen belangstelling zou zijn, besloten mijn ouders het bedrijf te verkopen en weg te trekken uit de veen­koloniën, ook al omdat er op het gebied van scholen weinig keus was. Drie gebieden hadden zij op het oog: IJmuiden, Eindhoven en Rotterdam. Uiteindelijk viel hun keuze op Eindhoven, bij Philips kon vader direct werk krijgen en de jongens konden er naar school. De bakkerij werd verkocht en moeder ging met mijn jongste broer en mij in Tweede Exloërmond wonen tot vader een geschikte wo­ning zou hebben gevonden in Eindhoven.
En dat was wel moeilijk. De winter van ‘45 -‘46 bleven moeder en wij nog in het kleine huis in Tweede Exlo
ërmond.’t Was een koude winter en we misten de warmte van de bakkerij. Soms vroor het in huis bijna net zo hard als buiten.

In April van 1946 konden we verhuizen naar Eindhoven: vader had een huis gekocht in de binnenstad. Hoewel we niet wisten wat er ons boven het hoofd hing, waren we al geweldig aan het opschep­pen tegen de jongens in de buurt. Wij zouden het helemaal gaan maken daar in het verre Eindhoven. De jongens in de buurt ge­loofden ons verhaal niet zo, maar toen er een enorme verhuis­wagen door het dorp reed en stopte voor ons kleine huisje, moesten ze wel inzien dat we niet alles verzonnen hadden. “Een enorme verhuiswagen en een klein huis, dat moet gemakkelijk kunnen”, dacht iedereen.

Toch was de verhuiswagen afgeladen vol, en helemaal achterin was nog een kleine ruimte over, waar vader en de oudste broers kon­den meerijden.

Ze waren ook met de verhuiswagen naar het noorden gekomen om te helpen met inpakken en zouden zo mee terug gaan. Ook werd er nog een theekist op het laatste lege plekje gescho­ven. Daarin zaten de kippen en de haan.

We sliepen die nacht op de deel[1] van Prummel’s boerderij[2], waar de verhuiswagen ook werd gestald.

De volgende morgen al vroeg vertrokken we. Het was prachtig weer. Moeder en de twee jongste zoons zaten voor in de cabine en vader met de twee oudere zoons achterin de verhuiswagen.

Bij het paleis “Het Loo” in Apeldoorn werd gestopt. We aten de klaargemaakte boterhammen op met onze rug tegen het hek. Niemand die ons weg stuurde. Daar was ook geen enkele reden voor.

De reis ging verder en verliep zonder grote moeilijkheden.

Omdat nog niet alle bruggen over de grote rivieren waren her­steld, moesten we ook nog met die grote verhuiswagen op een veerpont. Dat leek wel gevaarlijk, maar we kwamen heelhuids aan de overkant.

Tegen de avond kwamen we in Eindhoven aan. We werden hartelijk ontvangen door de mensen van wie vader het huis had gekocht. Het was te laat om met uitpakken te beginnen, dat moest de volgende dag maar gebeuren. Alleen de kippen kondigden aan dat zij ook wilden kennis maken met de Brabantse gastvrijheid.

Ze werden naar het tuintje gebracht en zouden in een inder­haast gemaakt hok gezet worden. De kist ging open en tot ons aller verbazing lagen er zes eieren onderin. Die werden direct tot omelet gepromoveerd, terwijl de kippen luid verkondigden dat ze wel tevreden waren met de nieuwe behuizing. Wel vonden ze het niet prettig telkens in de rede gevallen te worden door een grote papagaai die alsmaar riep: ,,Kiep,kiep,lekkerrr... ei”.

De volgende dag stonden alle kinderen uit de straat te kijken naar het uitladen.

Ze lachten om ons en ons taaltje, wat ze nauwelijks konden ver­staan. De kennismaking verliep dan ook stug.

Pas toen moeder riep,,Jongens,tuus kom’n eet’n!” en de papagaai dat precies zo herhaalde zei een van de meisjes: ,,Nou,ziedewel dat diejen papagaai vlotter da taaltje sprikt as wij!” , en tegen ons:,,Komde gullie dalek nog speule?”. Wij knikten. Het ijs was gebroken. Voortaan was in Eindhoven ons,,Tuus”!

 

[3]

 

 

 


 

 

 

 

 

 


 

 



[1] de deel = de (meestal grote) schuur van een boerderij waar b.v. het hooi werd opgeslagen

[2] “Prummel’s boerderij” = de boerderij van Jacob Prummel, destijds een bekende landbouwer in 2e Exloërmond

[3] ik heb het vermoeden dat het verhaal van tekeningen werd voorzien door Tinus (de man van Pia) van Dijk, die het krantje in eigen beheer uitgaven.